Pril
de bomen groenen, de wilg treurt
fris en vrolijk boven de sloot waar
net als andere jaren eind april
de karpers kokend paren
de kniehoog afgezaagde berk
morst tranen uit zijn oog en
in het gras een lakenvelder
koe die eerst een sloopje was
het lentert pril – ik stil
uit: Maar jij van Hans Hagen